In het gruwelijke ‘Babi Jar’ laat Anatoli Koeznetsov zien hoe Hitler bij de Oekraïners zijn krediet verspeelde
Sander van Walsum
Het was niet bepaald een markante verwensing die Anatoli Koeznetsov tijdens de Tweede Wereldoorlog optekende uit de mond van zijn grootvader. ‘Ach, laat die vent de tyfus krijgen’, zei hij over Adolf Hitler, op de grond spugend. Miljoenen tijdgenoten, overal in Europa, zullen geregeld uiting hebben gegeven aan soortgelijke gevoelens. Maar in déze verwensing lag het drama besloten van Oekraïne, het gepijnigde geboorteland van Koeznetsov: opa was teleurgesteld in de verwachting die Hitler bij hem, en bij talloze landgenoten, had gewekt. ‘Mijn opa, Fjodor Vlasovitsj Semerik, haatte het Sovjetbewind met heel zijn ziel en wachtte met passie op de Duitsers, als bevrijders, want niets ter wereld kon erger zijn dan het Sovjetbewind.’
Die opvatting hield de eerste maanden van de Duitse bezetting nog stand. Maar uiteindelijk verdrong de werkelijkheid van de naziterreur de herinneringen aan de verdwijning van vermeende ‘vijanden van het volk’, de permanente angst voor de nachtelijke ‘klop op de deur’ en zelfs aan de Holodomor: de hongerdood van miljoenen Oekraïners als gevolg van de gedwongen landbouwcollectivisatie. De nazi’s hadden bij opa aanvankelijk meer dan het voordeel van de twijfel genoten, maar verspeelden spoedig hun krediet.