Anatoli Koeznetsov over Babi Jar: verpletterende gruwel met een lieflijke naam
Chams Eddine Zaougui
Zoals in sommige films wordt gewaarschuwd voor schokkende scènes, zo zou ook Babi Jar van de Russisch-Oekraïense schrijver Anatoli Koeznetsov (1929-1979) een waarschuwing kunnen gebruiken: niet voor gevoelige lezers. Babi Jar, de naam van het ravijn nabij de Oekraïense hoofdstad Kiev, mag lieflijk klinken, dat is louter omdat we de gruwelijke geschiedenis niet kennen. In zijn heruitgegeven ‘documentaire’ roman laat Koeznetsov je niet lang in het ongewisse; hij katapulteert je regelrecht naar de inname van Kiev in 1941 door de nazi’s, en voor je het weet sta je samen met een menigte ontredderde Joden aan de rand van een met prikkeldraad afgezet ravijn, waar doodseskaders klaarstaan.
Daags na de inname van Kiev moesten alle Joden zich verzamelen voor een ‘evacuatie’. Het hielp dat de meesten nog nooit van de nazigruweldaden jegens de Joden hadden gehoord. Sommigen beschouwden Hitler zelfs als een getalenteerd staatsman. En hoewel ze ongerust waren, gaven ze gehoor aan de oproep, zich niet bewust van het vreselijke lot dat hen te wachten stond. Rij na rij werden mensen doodgeschoten, hun lichamen bestrooid met aarde. Daarop kwam een nieuwe laag lijken. Koeznetsov, die in Kiev woonde, hoorde een “zacht, rustig, precies schieten, als bij oefeningen”. Na twee dagen was het ravijn een “zee van bloedige lijven”. Meer dan 30.000 mensen werden geëxecuteerd, vooral ouderen, vrouwen en kinderen.