Arnon Grunberg onthoudt zich van een oordeel in sterke reportages over vluchtelingen en migratie
Jan Tromp
Dit is geen pamflet, waarschuwt Arnon Grunberg in zijn boek De vluchteling, de grenswacht en de rijke Jood. Wat het wel is? Een verzameling prachtige reportages, waarin de schrijver eerder benoemt dan beoordeelt.
Het begin is verblijdend. Arnon Grunberg, altijd te porren voor wat tegenwoordig een uitdaging heet, gaat met ons op stap in de loopgraven van het vluchtelingenwezen. Goed, hij deed zoiets eerder, in artikelen voor krant en tijdschrift, in De asielzoeker, bekroonde roman uit 2003, en deze keer op verzoek van uitgeverij Pluim. Maakt niet uit. Waar het om gaat, is dat hij ons nu de weg gaat wijzen in dat troosteloze verhaal van mensen die eindeloos van kast naar muur worden gestuurd en nooit meer ergens thuiskomen. Hij waarschuwt, al in de tweede alinea: ‘Dit is geen pamflet.’
Grunberg is schrijver, geen boodschapper. Tegen het eind van het boek haalt hij Isaak Babel aan, die in 1920 de Pools-Russische oorlog beschreef, ‘met het weemoedige besef van menig schrijver dat alleen stijl troost kan brengen, niet verontwaardiging’. Het neemt niet weg dat hij, aangespoord door zijn uitgever, gaat beschrijven ‘hoe we het wel gaan doen’ en ‘wat er beter kan in de wereld’. Dat is het verblijdende.
Maar eerst gaat hij ‘inzoomen’. Wie de wereld wenst te veranderen moet deze om te beginnen bestuderen. Hij is een reizende schrijver, betrekkelijk rusteloos. De vluchteling, de grenswacht en de rijke Jood telt stukken vanuit het Holiday Inn Hotel in de Georgische hoofdstad Tbilisi, Hotel Boschhuis in Ter Apel, het Bank Hotel in Lviv, de werkkamer van de staatssecretaris in Den Haag en Spa Hotel Gloria in het Poolse Przemysl. Stuk voor stuk prachtige reportages zijn het, zorgvuldig ingebed in de context van ‘de geschiedenis die voortraast’.
De reportage is de hoogste vorm van journalistiek (in weerwil van het almaar woekerende columnisme) en Arnon Grunberg is een begenadigd vertegenwoordiger van het genre. Eropaf, ernaartoe, met eigen zintuigen de toestand beleven en dat dan trefzeker opschrijven. Hij bezoekt slachtoffers en overwinnaars, onderhorigen en autoriteiten en noteert met grote precisie en eigenlijk altijd met mededogen wat hij aan den lijve ervaart.
In Tbilisi ontmoet hij twee gevluchte Russische journalisten. De twee zijn een stel: ‘Tichon rookt. Roken lijkt voor hem geen hobby meer maar een levensdoel. Het stel heeft zich bijzonder smaakvol gekleed, hij in een feilloos gestreken blauw overhemd, zij in een prachtige gele blouse. Ook esthetiek kan verzet zijn.’ En van deze ontroerende schets nog veel meer.
Morele kwestie
Maar de vraag uit het begin was hoe het beter kan met de wereld. En daar wordt het nieuwe boek van Grunberg lichtelijk problematisch. De zogeheten asielcrisis is in de allereerste plaats een morele kwestie en daarna pas een bestuurlijk probleem. Grunberg raakt wel aan de kern – ‘Hoe homogeen moet het volk zijn? Willen wij onder elkaar zijn?’ – maar hij benoemt het eerder dan dat hij het beoordeelt.
In 1989 eisten de burgers van de DDR dat de D-Mark naar hen zou komen. Anders zouden zij wel naar de D-Mark komen. Dan schrijft Grunberg: ‘Dit is waar het om gaat als we naar de vlucht en de vluchteling kijken, uitzonderingen daargelaten: als de vrijheid, de welvaart en de veiligheid niet naar ons komen, komen wij naar de vrijheid, de welvaart en de veiligheid.’
Hij stelt ook aan de orde hoezeer dit voornemen een spagaat vormt met de angsten van de burgerij in welvarende landen: ‘Wat is de middenklasse anders dan een groep mensen in de greep van het vermoeden iets te verliezen te hebben. In het Duits heet de logische consequentie daarvan nur keine Experimente.’ Dus geen vreemdelingen in huis, geen uitvreters. ‘Een uitkering is een lekkere hangmat’, stond in 2022 op verkiezingsposters van de winnende VVD.
Geen hoogmoedig oordeel
Hoe boetseer je uit zo’n contradictie een betere wereld? Grunberg wil iets met het paspoort van de geprivilegieerden. Dat zou ook aan anderen moeten kunnen toevallen. ‘Als alles te koop is op deze wereld, waarom het paspoort dan niet.’ Veel substantiëler wordt het niet. Op de voorlaatste bladzijde strijkt hij de vlag: ‘Wat een dwaze vraag eigenlijk: wat kan er beter?’ Eigenlijk weet hij het zelf ook niet. Wie wel?
De wereld is gemankeerd en hij vindt dat hem hierover geen hoogmoedig oordeel past. ‘Ik opereer vanuit een positie die zich ergens tussen regenworm en God bevindt’, noteert hij al vroeg in het boek. Dan is toch de conclusie dat hij op zijn reportagereis naar de betere wereld dichter bij het hulpeloze, skeletloze bodemdiertje is gebleven dan bij het Opperwezen.
Lees verder op de Volkskrant.