De Groene Amsterdammer,
2023-11-29
2023-11-29, De Groene Amsterdammer

De verbouwing van de wereld


Martijn Stronks

Onlangs verschenen er drie boeken over migratie met de ambitie om dé realiteit beter over het voetlicht te brengen. Ieder op hun eigen wijze willen de auteurs polarisatie tegengaan. Lees verder>

Of de staatssecretaris het boek van Ruud Koopmans al op zijn nachtkastje had liggen, vroeg Joost Eerdmans. Zo niet, dan moest hij De asielloterij maar gauw aanschaffen, het paste mooi bij de voorstellen van JA21, zo meende hij.

Koopmans stelt in zijn boek voor om asielprocedures uit te besteden aan landen buiten Europa, om zo illegale migratie naar Europa sterk terug te dringen én een eerlijker vluchtelingenbeleid te kunnen voeren. Ook Ruben Brekelmans van de vvd omarmde Koopmans’ boek. Wie het niet heeft gelezen en niet weet dat Koopmans een gerespecteerd wetenschapper is, zou vermoeden dat het om een politiek pamflet gaat van conservatieve snit.

En wellicht dat diezelfde nietsvermoedende lezer dan denkt dat Hein de Haas met Hoe migratie echt werkt een politiek stuk schreef van progressieve signatuur. Maar ook De Haas is een vooraanstaand wetenschapper. In de week dat zijn boek verscheen, onderbrak Kamerlid Nilüfer Gündoğan minister-president Mark Rutte tijdens een Kamerdebat en bood hem het boek van De Haas cadeau aan. Gündoğan stelde met De Haas dat er geen sprake is van ongekende massamigratie en dat deals zoals de Turkije-deal helemaal niet werken. ‘Ik zou heel graag willen dat in vak-K de kennis uit empirisch onderzoek door hoogleraren leidend gaat worden in plaats van politieke, subjectieve beoordelingen. Het is hoog tijd om die mythen te debunken, zodat we het belastinggeld aan productief, goed beleid gaan uitgeven in plaats van het kapot te slaan bij dictators.’

Opmerkelijk genoeg verschenen er onlangs maar liefst drie boeken over migratie met de ambitie om dé realiteit beter over het voetlicht te brengen. Naast de boeken van De Haas en Koopmans publiceerde Arnon Grunberg De vluchteling, de grenswacht en de rijke jood. Grunberg schrijft op de eerste pagina’s: ‘Welke verandering men ook beoogt – ik wil niet veinzen dat er consensus bestaat over de vraag: in welke wereld willen wij leven? – het mag duidelijk zijn dat men de wereld die men wenst te veranderen eerst moet waarnemen, ja ik zou zeggen bestuderen, voor men het gereedschap oppakt en aan de verbouwing gaat beginnen. Aan dat waarnemen en bestuderen ontbreekt het nog weleens.’

Dé realiteit dus – altijd een verfrissend uitgangspunt. Daarnaast willen alle drie de boeken op eigen wijze polarisatie tegengaan. Bij De Haas en Koopmans gaat het daarbij om politieke polarisatie, Grunberg lijkt zich vooral te ergeren aan tegenstellingen tussen de humanist en de realist en ergert zich dan nog net wat meer aan de eerste dan aan de laatste. Alle drie schreven ze een boek dat de wereld wil veranderen, door deze wereld eerst en vooral nauwgezet in kaart te brengen.

En wat zien we als we beter kijken? Ruud Koopmans laat er in zijn boek geen misverstand over bestaan. In het openingshoofdstuk legt hij direct uit wat er mis is. Allereerst: veel mensen sterven onderweg naar Europa. Het is het dodelijkste migratiesysteem ter wereld, bijna zeventig procent van alle migratie-gerelateerde doden wereldwijd sinds 2014 was te betreuren bij de tocht over de Middellandse Zee, naar de Canarische Eilanden en langs de routes door de Sahara. Daar komt bij dat alleen de sterksten en rijksten de reis ondernemen, de zwaksten worden buitengesloten en sommige vluchtelingen kunnen Europa überhaupt niet bereiken.

Bovendien: Europa heeft geen greep op deze vluchtelingenstromen. Het beleid is te zeer ad hoc, zodat Europa telkens wordt overvallen door nieuwe vluchtelingenstromen. Dit terwijl in de Europese landen de opvangcapaciteit inmiddels overbelast is en er volgens Koopmans sprake is van moeizame integratie, hogere criminaliteit onder de vluchtelingen en een grote bedreiging van de binnenlandse veiligheid. Tel daarbij op de opkomst van rechts-populisme en het gebrek aan solidariteit tussen Europese landen en je begrijpt waarom Koopmans spreekt van een crisis.

Ondertussen herbergen de landen in de regio van conflicthaarden verreweg de meeste vluchtelingen, zonder dat Europa deze landen te hulp schiet. Landen als Jordanië en Libanon zijn zwaar overbelast, en dat geldt ook voor een land als Oeganda, dat in 2020 1,4 miljoen vluchtelingen uit Oost-Congo opving. Kortom, het asielsysteem is een fiasco, humanitair en politiek, nationaal, Europees en internationaal.

Koopmans benadrukt beide kanten van het debat, het asielsysteem is problematisch omdat het tot veel menselijk leed leidt én omdat we te weinig controle hebben over migratie. Dat is prettig, ook omdat Koopmans geen onderwerp uit de weg gaat en vrij openlijk argumenteert voor een ander asielsysteem, waarover zo meer. Hij bespreekt de integratie van vluchtelingen sinds 2015 in Duitsland, de arbeidsmarktparticipatie en de criminaliteitscijfers en concludeert dat dit alles tegenvalt. Niet omdat deze zaken voorop moeten staan bij de vraag naar onze omgang met vluchtelingen, ‘humanitaire hulp mag immers iets kosten, en het belangrijkste voordeel moet zijn dat mensen in nood worden geholpen’. Maar we hoeven ook weer niet onze ogen te sluiten voor de nadelige gevolgen van de komst van vluchtelingen.

Op dit punt is het interessant om die andere stevige sociologische studie erbij te pakken, het boek van Hein de Haas. Waar Koopmans’ boek vertrekt vanuit een frustratie met het niet functionerende en oneerlijke asielsysteem, is het De Haas om een andere frustratie te doen: ongeïnformeerde polarisatie. Het kwartje viel bij hem toen hem in een debat simpelweg werd gevraagd of hij voor of tegen migratie was. Alsof je aan een econoom vraagt of hij voor of tegen de economie is, of tegen markten. Het migratiedebat wordt daarmee een schematische uitwisseling van mensen uit verschillende kampen die allen met grote hardnekkigheid tegen dovemansoren oreren.

We moeten de werkelijkheid dus centraal stellen, maar wat zien we als we de cijfers van De Haas naast die van Koopmans leggen? Allereerst valt het op dat ze andere cijfers gebruiken. Koopmans richt zich op de periode 2015 tot het begin van de Oekraïneoorlog en richt zich ook nog eens met name op Duitsland, het land dat in Europa met afstand de meeste vluchtelingen opvangt.

De Haas kijkt veel breder. Hij beperkt zich niet tot Duitsland en Europa, maar baseert zich op mondiale statistiek. Bovendien kijkt hij veel verder terug dan 2015, zijn boek is een beschrijving van de kennis op het gebied van migratie van de afgelopen decennia. Alle vormen van migratie dus, en niet alleen vluchtelingen, nog een verschil tussen de boeken.

Nu is het verleidelijk om hier de cijfers van Hein de Haas te confronteren met die van Ruud Koopmans. De Haas wijdt ook enkele hoofdstukken aan integratie, de economische gevolgen van immigratie en de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat. Op basis van de algemene gegevens komt hij tot andere conclusies dan Koopmans. ‘Politici en media schilderen migranten en minderheden regelmatig af als criminelen, verkrachters en potentiële terroristen’, schrijft De Haas. Maar dit is een mythe, niet omdat sommige migranten- en minderheidsgroepen niet in de misdaadstatistieken oververtegenwoordigd zijn. Dat klopt, net als dat sommige jongeren met een immigratieachtergrond ervoor zorgen dat vrouwen zich op straat minder veilig voelen. Maar het oorzakelijke verband tussen immigratie en grotere criminaliteit is er in algemene zin niet. Immigratie vermindert zelfs het aantal misdaden, in werkelijkheid zijn onze samenlevingen in de afgelopen decennia veiliger geworden, terwijl de immigrantengemeenschappen zijn gegroeid.
Tijdens een debat werd Hein de Haas gevraagd of hij voor of tegen migratie was. Alsof je een econoom vraagt of hij voor of tegen de economie is

De Haas laat zien dat niet zozeer etniciteit, of migratiestatus, bepalend is, maar dat er wel een sterke correlatie bestaat tussen criminaliteit en economische marginalisatie. Bovendien worden de cijfers sterk vertekend door het probleem van etnische profilering en de ondermijnende gevolgen van racistische discriminatie en langdurige werkloosheid.

Wie dus dacht dat cijfers ons zouden bevrijden van polarisatie, komt bedrogen uit. De interpretatie van de cijfers loopt langs bekende lijnen: het is identiteit, zegt de een, het is klasse, zegt de ander. De Haas laat zien dat die voortdurende focus op migratie, zonder dit in een breder sociaal-economische context te plaatsen, problematisch is. Neem bijvoorbeeld arbeid: ‘Anti-immigratieretoriek van politici probeert een wig te drijven tussen de migranten en de niet-migranten op de werkvloer door te insinueren dat immigratie ten grondslag ligt aan (…) problemen. Maar daarmee verhullen ze het feit dat lokale arbeidskrachten en arbeidsmigranten in hun hoedanigheid van arbeiders een gemeenschappelijk belang hebben, en dat politieke keuzes en decennia van regeringsbeleid – en niet migranten – verantwoordelijk zijn voor problemen zoals de groeiende ongelijkheid, afnemende baanzekerheid en loonstagnatie.’

Koopmans daarentegen vertrekt vanuit het politieke paradigma zoals dat nu al decennia dominant is in Europa: meer vluchtelingen, dat betekent op de korte termijn meer integratieproblemen, hogere criminaliteit, lagere arbeidsparticipatie en een gevaar voor de sociale zekerheid.

Grunbergs aanpak is anders dan die van Koopmans en De Haas. Biedt hij een medicijn tegen polarisatie? Tegenover de feiten als cijfers stelt hij de verhalen over de mensen die deel uitmaken van het migratieapparaat. Hij probeert de migratiemachinerie te beschrijven op een manier zoals Isaak Babel de sovjetmachinaties beschreef. Grunberg citeert een anekdote over Babel die contact legde met de verantwoordelijken voor de ‘Grote Zuivering’ in de Sovjet-Unie. Wat wilde Babel? Hij wilde de geur opsnuiven van de agenten, de houding van de hoofden, de monden, de kinnen en vooral hun ogen waarnemen.

Deze onverhulde nieuwsgierigheid dus, naar de vreemd- en wreedheid van de menselijke soort, deelt Grunberg duidelijk met Babel. Zijn beschrijvingen van de ind, het coa, de situatie in Ter Apel, zijn gesprekken met een vreemdelingenadvocaat of een psychologe aan de Pools-Russische grens, zijn nauwgezet en vaak licht ironisch. Zoals wanneer hij Nina spreekt uit de regio Donetsk, die vluchtte toen er op de eerste etage van haar huis ‘een kleine raket’ viel. ‘“Wat deed u vroeger?” vraag ik. “Ik was kwaliteitsmanager in een fabriek in mijn stad en die stad heet Bachmoet. Ik ben mijn hele leve lang kwaliteitsmanager geweest. Mijn leven was best goed tot de dag dat mijn man stierf.”’

Of nog treffender als hij op bezoek gaat bij het ministerie van Justitie en Veiligheid in Den Haag en afspreekt met de staatssecretaris, die door ingewijden ‘de stas’ wordt genoemd. Grunberg blijft hem ‘stas’ noemen, net als dat hij de ambtenaar van de Dienst Terugkeer & Vertrek steevast als ‘de regievoerder’ aanduidt. Zo tekent hij op uit de mond van de stas: ‘In Ter Apel komen de meeste asielzoekers aan op maandag en dinsdag. Dat vind ik bijzonder en bizar, de mensensmokkelaars nemen vrij in het weekend.’

Aan deze ironie ligt een frustratie met al te pathetische vormen van mededogen ten grondslag, pathetiek die geen oog heeft voor de diepere tragiek van het leven. ‘Waarbij niet mag worden vergeten dat de vluchteling een bevoorrechte dode is, een bijna-dode, tegenover de vluchteling staan vijf, tien, soms honderd of duizend mensen die niet konden vluchten. Mede daarom staat het mechanische mededogen waarmee de vluchteling soms wordt bejegend mij net zo tegen als de mechanische afkeer waarop veel vluchtelingen met hetzelfde gemak worden getrakteerd.’

Dit is wat hij humanisme noemt, een vorm van politiek die de ideale toestand zonder al te lang afwachten wil bewerkstelligen. ‘Wat we zien is dat men tijdens de verbouwing van de wereld tot een idealere wereld op een aantal verborgen gebreken is gestuit.’ Maar elk moreel dilemma verandert vroeg of laat in een markt, zo houdt Grunberg ons voor, ‘zeker als welwillende pogingen worden ondernomen om deze markt op te breken, de “echte” asielzoeker moet van de “onechte” worden gescheiden, daar toont het humanisme getormenteerde trekken.’

Het mag soms wat verwarrend zijn, wat Grunberg precies voor humanisme houdt – de hedendaagse asielprocedure zou denk ik evengoed een vorm van realpolitik genoemd kunnen worden - maar hij komt in zijn boek zelf in ieder geval uit op een soort humane vorm van relativering.

Relativering ook van het maakbaarheidsideaal dat aan het boek van Koopmans ten grondslag ligt, die meent een systeem te kunnen optuigen dat effectiever én rechtvaardiger is. Een realistische utopie, noemt Koopmans het zelf. Het is namelijk een ‘hardnekkige mythe in het migratiedebat’ dat immigratie niet kan worden tegengehouden. ‘Even onjuist is het daarmee samenhangende argument dat het blokkeren van bepaalde migratieroutes alleen maar leidt tot een verschuiving van de migratie naar andere routes.’ Koopmans wil illegale migratie naar Europa tegengaan door alleen nog maar asiel te verlenen aan uitgenodigde en geselecteerde vluchtelingen. Asielzoekers die toch naar Europa komen wil hij, naar wreed Australisch voorbeeld, verplaatsen naar kampen buiten Europa. Koopmans’ probleemanalyse is daarmee overtuigender dan zijn oplossing, die toch vooral oude wijn in nieuwe zakken is. Betere afspraken met herkomstlanden, stoppen van illegale migratie, externalisering van de asielprocedure: dat proberen we dus al decennialang, zonder al te veel succes, zou ik denken.

Koopmans’ Australische model is ondertussen een schoolvoorbeeld van wat Grunberg de dubbelzinnigheid van het humanisme noemt: leed wordt aangericht om leed te voorkomen. Koopmans noemt het probleem de asielloterij, maar gaat voorbij aan het oneerlijke uitgangspunt dat de mondiale bewegingsvrijheid wordt bepaald door iemands nationaliteit. Het wezenlijke privilege is niet klasse of identiteit, maar nationaliteit, zo citeert Grunberg een andere Duitse socioloog, Steffen Mau. Het mag een asielloterij zijn, maar daaraan ten grondslag ligt een geboorteloterij; waar en uit wie je geboren bent, is van wezenlijk belang voor je mobiliteit. ‘Wie vanuit de loopgraaf in het migratiedebat rept over “aanzuigende werking” moet een blik op zijn Nederlandse paspoort werpen om te beseffen dat hij de hypocrietste aller hypocriete opmerkingen maakte’, zo concludeert Grunberg. Zelf komt hij niet tot oplossingen, of een nieuwe probleemanalyse, de waarde van zijn boek zit in de scherpe beschrijving van de diepe dubbelzinnigheid van onze omgang met de vreemdeling.

Op het punt van de nieuwe vergezichten is het boek van Hein de Haas het interessantst. Bijvoorbeeld over de wens van meer en strenge controle op wie er binnen kan komen. De Haas laat zien dat het bemoeilijken van immigratie ook emigratie minder aantrekkelijk maakt. Hoe moeilijker het is om binnen te reizen, hoe meer een migrant zich zal bedenken voordat hij weer terugkeert of zich elders vestigt. Een streng migratiebeleid doorbreekt vooral ook de circulatie van migratie, houdt De Haas ons voor. In die zin bevat zijn boek de meest originele inzichten, net als in het hoofdstuk waarin hij de mythe ontkracht dat links pro-migratie is en rechts anti-migratie, het frame dat de aanleiding was om het boek te schrijven. ‘Zo weten we dat bedrijvenlobby’s die doorgaans voorstander zijn van soepelere immigratieregels een aanzienlijke invloed hebben op politieke partijen, en dan vooral op conservatieve partijen. Aan de andere kant staan vakbonden, die van oudsher nauwe banden hebben met linkse partijen, van oudsher veel terughoudender en soms ronduit vijandig tegenover de werving van buitenlandse arbeidskrachten.’

Het zijn dit soort inzichten die polarisatie zouden kunnen tegengaan. Maar dan niet zozeer omdat we gezamenlijk dezelfde realiteit zien, maar juist omdat het inzichten zijn die de realiteit zoals we die kennen in een ander daglicht stellen. We hebben meer realiteit nodig, niet minder, dat moge duidelijk zijn, en daaraan dragen alle drie de boeken op hun eigen manier bij. Laat politici dan ook vooral alle drie deze boeken lezen. Opdat ze de inzichten daaruit gebruiken om de complexiteit van de werkelijkheid recht te doen in realistische, relativerende én humane politiek. Wie de wereld écht wil veranderen moet de werkelijkheid niet versimpelen. Dit zijn geen boeken om de Ander mee te slaan.